-
1 pay
n. salaris; loon--------v. betalen; lonen; moeite waard zijnpay1[ pee] 〈zelfstandig naamwoord; ook attributief〉1 betaling♦voorbeelden:————————pay2♦voorbeelden:pay down • contant betalenit doesn't pay • het is de moeite nietII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betalen ⇒ afbetalen, vergoeden♦voorbeelden:pay a dividend • een dividend uitkerenpay down • als voorschot betalenpay over • (uit)betalen3 pay attention • opletten, aandacht schenkenit didn't pay him at all • het bracht hem niets op -
2 rendre
rendre [rãdr]2 effect hebben ⇒ succes hebben, het goed doen♦voorbeelden:1 arbre fruitier qui rend bien, peu • fruitboom die een goede, slechte opbrengst heeftII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 geven ⇒ doen toekomen, verlenen5 weergeven ⇒ vertalen, uitdrukken6 opbrengen ⇒ renderen, opleveren7 overgeven ⇒ braken, opgeven♦voorbeelden:rendre à un bâtiment sa destination première, un bâtiment à sa destination première • een gebouw zijn oude bestemming weer teruggevenrendre qn. heureux • iemand gelukkig maken♦voorbeelden:1. v1) opleveren3) terugkaatsen [bal]4) (terug)geven5) maken6) overgeven7) vertalen8) uitdrukken2. se rendrev3) zich... maken
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский